Door: Herman Beuker/ Rutger van Drongelen 6-3-2015
Toekomstgerichte overtuigingen
Er bestaan twee groepen overtuigingen. De overtuigingen die iemand op zichzelf, op een vroegere of huidige situatie kan plakken, zoals, ‘Ik weet zeker dat ik gelijk heb’, of ‘ik weet zeker dat ik toen mezelf was’, enz. Dit soort uitspraken horen bij de eerste groep. De vraag blijft of je dit soort overtuigingen moet gebruiken, want ze halen je alertheid weg. Als je eenmaal ergens van overtuigd bent, dan denk je er niet meer over na, want je weet het immers al. Toch zijn het niet deze overtuigingen die jou uit evenwicht brengen. Dat is de tweede groep, dat zijn de overtuigingen die op een toekomstige situatie slaan.
Toekomstgerichte overtuigingen
Toekomstgerichte overtuigingen kun je horen in uitspraken als: ‘Ik weet zeker dat wij altijd bij elkaar blijven’, of ‘ik zal altijd eerlijk zijn’, of ‘die komt wel terug’, of ‘mij ontslaan ze nooit’, of ‘mij kan niets meer gebeuren’. De stelligheid waarmee deze overtuigingen worden uitgesproken en het feit dat het over iets in de toekomst gaat, maakt deze meer herkenbaar.
Het blijft fascinerend om een toekomstgerichte overtuiging te horen in de wetenschap dat we niet in de toekomst kunnen kijken. ‘Dat gaat wel door, dat komt wel goed’ of, ‘dat doet hij wel’ en vele anderen zijn dagelijks om je heen te horen en met een beetje inspanning kan iedereen nu wel een paar toekomstgerichte overtuigingen verzinnen die misschien zelf gebruikt zijn. Er daar zit nu juist de discrepantie. Met je verstand weten dat je niet in de toekomst kan kijken en ook niet kan weten wat een ander denkt, terwijl het denken precies het tegenovergestelde zegt. Het denken spoort dan niet met het verstand.
Het begint al vroeg
Het gebruik van toekomstgerichte overtuigingen wordt gewoon doorgegeven aan volgende generaties, want ook in de opvoeding zijn ze te horen. ‘Je hoeft niet bang te zijn. Pappa en mamma zitten beneden’ en dan wordt een deur hard dicht geslagen. ‘Ik weet zeker dat je dat examen haalt, want je bent slim genoeg’ terwijl het kind op dat moment niets van de materie begrijpt. En zo geven ook wij het door aan de kinderen. De volwassenen schijnen iets te weten, wat het kind niet weet.
Wanneer de overtuiging uitkomt is er niets aan de hand. Bijvoorbeeld de overtuiging: ‘ze komt wel terug’ en dat gebeurt ook. Dat versterkt het idee dat je het wist. Maar wat wanneer je wél ontslagen wordt, terwijl je zeker wist dat je deze ronde wel zou overleven, dan komt dat hard aan. Het kan ook een ander voorbeeld zijn, maar wat je eerst zeker wist, is niet uitgekomen. Dat zou toch een aanwijzing moeten zijn dat je niet kunt weten wat er in de toekomst gaat gebeuren. Dat besef is er niet.
Verwachting en teleurstelling
Dan komt de prijs die je daarvoor betaalt. Dat is de teleurstelling. De verwachting hoe iets zou lopen gaf je zekerheid. De ene keer kan je je schouders er over ophalen en een andere keer slaat de teleurstelling toe als een mokerslag. Een teleurstelling die je zelf met gedachten gecreëerd hebt met een toekomstgerichte overtuiging.
Eigenlijk zijn toekomstgerichte overtuigingen verwachtingen, maar wel verwachtingen met een randje van het zeker weten en daardoor verandert het in een overtuiging.